-
1 droit
droit1 [drwaa]〈m.〉♦voorbeelden:à bon droit • met rechtdroit civil • burgerlijk rechtdroits civiques • burgerschapsrechtendroit constitutionnel • staatsrechtdroit coutumier • gewoonterechtdroit divin • door God gegeven rechtavoir plein droit de vie et de mort sur qn. • over leven en dood van iemand beschikkende plein droit • van rechtswegedroit privé • privaatrechtdroit public • publiek rechtdroit réel • zakenrechtfaire droit à qn. • iemand recht laten wedervarenfaire droit à une demande • een aanvraag inwilligenfaire son droit • rechten studerende droit • terecht(responsable) en droit • juridisch (aansprakelijk)→ forcedroits de l'homme • mensenrechtendroit d'option • voorkeursrechtdroit de reproduction • kopijrechtdroit du sang • geboorterechtde quel droit? • met welk recht?tous droits réservés • alle rechten voorbehoudenavoir des droits sur qn. • iets over iemand te zeggen hebbenavoir le droit pour soi • het recht aan zijn kant hebbenavoir un droit sur qc. • het recht hebben te beschikken over ietsqui de droit • de rechthebbendedroit d'inscription • inschrijvingskostendroits de port • havenrechtendroit de timbre • zegelrecht————————droit2 [drwaa]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 recht ⇒ rechtop, rechtstreeks2 rechtschapen ⇒ rechtdoorzee, rechtvaardig♦voorbeelden:jupe droite • recht vallende rokaller droit au but • recht op z'n doel afgaantout droit • rechtdoorau droit de • loodrecht open droite ligne • rechtstreeks, in rechte lijnle droit d'une monnaie • muntzijde van een geldstuk1. m1) recht2) rechterhand [sport]2. adj, adv1) recht(op), rechtstreeks2) rechtschapen, rechtvaardig3) rechter, rechts -
2 valable
valable [vaalaabl]♦voorbeelden:3 être valable • geldig zijn, geldenle passeport n'est plus valable • het paspoort is verlopenadj2) waardevol3) goed, juist -
3 verseuse
-
4 à bon droit
à bon droit -
5 mot
mot [moo]〈m.〉1 woord2 briefje♦voorbeelden:mot d'esprit • geestige opmerkingavoir le mot de la fin • het laatste woord hebbenmot d'ordre de grève • stakingsoproepmot de ralliement • wachtwoordmot vedette • trefwoordbon mot • geestig gezegdemot célèbre • beroemd gezegdeà mots couverts • in bedekte termenmots croisés • kruiswoordraadselje vais lui dire deux mots • ik ga eens een hartig woordje met hem sprekengros mot • vloekavoir des mots avec qn. • een woordenwisseling hebben met iemandavoir son mot à dire • recht van spreken hebbenavoir toujours le mot pour rire • van een grapje houdencompter ses mots • zorgvuldig sprekendire un (petit) mot • ook een woordje zeggendire, placer son mot • zijn zegje doen〈 spreekwoord〉 qui ne dit mot consent • wie zwijgt, stemt toeenlever à qn. les mots de la bouche • iemand de woorden uit de mond halenjouer sur les mots • woordspelingen makenne pas mâcher ses mots • er geen doekjes om winden, iets recht voor z'n raap zeggenmanger ses mots • zijn woorden inslikken, onduidelijk sprekense payer de mots • met holle frasen tevreden zijnpeser ses mots • zijn woorden wikken en wegenprendre qn. au mot • iemand aan zijn woord houdenne pas souffler mot de qc. • met geen woord over iets sprekenje lui en toucherai un mot • ik zal het er even met hem over hebbenà ces mots • bij die woordentraduction mot à mot • letterlijke vertalingen d'autres mots • met andere woordenen un mot • kortomen un mot comme en cent (en mille, en dix, en …) • om een lang verhaal kort te makenrapporter mot pour mot • letterlijk weergevensans mot dire • zonder iets te zeggenne pas savoir un traître mot • absoluut niets wetense donner le mot (de passe) • met elkaar afsprekentenir le mot de l'énigme • de oplossing van het raadsel gevonden hebbenau bas mot • op zijn minstm1) woord2) briefje -
6 face
face [faas]〈v.〉3 uiterlijk ⇒ aanzien, aanblik, gedaante, aspect4 beeldenaar ⇒ kruis, beeldzijde♦voorbeelden:face d'oeuf! • domkop!〈 vulgair〉 face de rat! • rotkop!perdre la face • gezichtsverlies lijdensauver la face • zijn gezicht reddenface à • met uitzicht opfaire face à ses engagements • zijn verplichtingen nakomenla mairie devait faire face à des obligations écrasantes • de gemeente zag zich geplaatst voor loodzware lastenface à face • tegenover (elkaar)se trouver face à face avec qn. • oog in oog met iemand staancracher à la face de qn. • iemand in het gezicht spuwen 〈 figuurlijk〉; iemand van zijn minachting doen blijkenproclamer à la face de l'univers • ten overstaan van de gehele wereld verkondigende face • van vorenune place de face dans le train • een zitplaats in de trein waarbij men vooruit rijdtportrait de face • portret en faceavoir le vent de face • de wind tegen hebbenen face de cela • daartegenoverla maison d'en face • het huis aan de overkant van de straatle voisin d'en face • de overbuurmanaller en face • naar de overkant gaandire qc. à qn. en face • iemand iets recht in zijn gezicht zeggenregarder qn. en face • iemand recht in het gezicht kijkenregarder le péril en face • het gevaar zonder vrees tegemoet zienvoir les choses en face • de werkelijkheid onder ogen zienexaminer qc. sous toutes ses faces • iets grondig bekijken→ pilef1) gezicht2) kant, zijde3) facet, aspect4) kruis, beeldzijde -
7 compte
compte [kõt]〈m.〉1 berekening ⇒ telling, (het) aftellen, (het) opsommen♦voorbeelden:compte rond • rond getalle compte est bon • de berekening kloptfaire le compte • de rekening opmaken, de optelling makenfaire le compte de qc. à qn. • iemand iets voorrekenencompte à rebours • (het) aftellen2 〈 figuurlijk〉 compte d'apothicaire • overdreven gespecificeerde, ondoorzichtige gepeperde rekeningun compte en banque • een bankrekeningcompte chèque postal • (post)girorekeningcompte en participation • gezamenlijke rekeningcompte des pertes et profits, compte des profits et des pertes • winst-en-verliesrekeningcompte courant • rekening-courantcompte courant postal • (post)girorekeningcompte joint • gezamenlijke rekening, en/of-rekeningpasser en compte • op de rekening boeken〈 informeel, figuurlijk〉 avoir son compte • zijn portie gehad hebben 〈 mishandeld, dood of dronken zijn〉〈 figuurlijk〉 demander son compte • zijn loon verlangen, zijn baan opzeggendonner son compte à qn. • iemand betalen; iemand ontslaanle compte n'y est pas • de rekening klopt nietil n'a pas touché son compte • hij heeft niet gekregen waar hij recht op heefty trouver son compte • aan zijn trekken komens'installer, s'établir à son compte • voor zichzelf beginnenêtre à son compte • zelfstandig zijnprendre qc. à son compte • de verantwoording op zich nemenpour mon propre compte • voor mezelfacheter pour son propre compte • voor eigen rekening kopenpour le compte de • voor rekening van, in opdracht vanmettre qc. sur le compte de qn. • iets op iemands rekening schrijven, iemand iets verwijtenrendre compte de qc. • verslag uitbrengen over iets, iets vermeldense rendre compte de qc. • zich rekenschap geven van iets, iets beseffentu te rends compte! • stel je eens voor!compte rendu • verslag, recensie, beoordelingtenir compte de • rekening houden metêtre loin du compte • ver van de werkelijkheid verwijderd zijn, er ver naast zittenà bon compte • goedkoopil s'en est tiré à bon compte • hij is er goedkoop, zonder kleerscheuren vanaf gekomenà ce compte-là • zo beschouwd, als je zo redeneert, als iedereen zo zou denkenprendre en compte • rekening houden metpour mon compte • wat mij betreftlaisser pour compte • laten zitten, links laten liggenun laissé pour compte • een door iedereen in de steek gelaten persoon; 〈 van dingen〉 een afdankertjem1) berekening, telling2) rekening3) voordeel4) rekenschap, verantwoording -
8 but
but [buu(t)]〈m.〉1 doel ⇒ bedoeling, oogmerk♦voorbeelden:aller droit au but • recht op zijn doel afgaangagner par trois buts à un • met drie tegen één winnenrentrer, marquer un but • een doelpunt maken¶ de but en blanc • rechtstreeks, zonder omwegen→ tirm1) bedoeling, oogmerk2) doel(punt)3) doelwit, mikpunt -
9 force
force1 [fors]〈v.〉1 kracht2 sterkte3 vermogen ⇒ intelligentie, wilskracht4 dwang ⇒ geestelijke druk, invloed, noodzaak♦voorbeelden:force centrifuge • middelpuntvliedende krachtredonner des forces • nieuwe energie gevenreprendre ses forces • weer op krachten komen, aansterkenà bout de force • aan het eind van zijn krachtenà la force du poignet • geheel op eigen krachtdans la force de l'âge • in de kracht van zijn levendans toute la force du terme • in de volle betekenis van het woordcrier de toutes ses forces • uit alle macht schreeuwenne pas être de force • niet tegen zijn tegenstander opgewassen zijnêtre de la même force • aan elkaar gewaagd zijn, van dezelfde (speel)sterkte zijnprendre de force • met geweld innemen, verkrachtenfaire force de rames • uit alle macht roeiennager en force • op kracht zwemmenfaire force sur • druk uitoefenen opforce d'une barre • sterkte van een staafforce du son • geluidssterkteforce de l'esprit • intellectueel vermogenforce d'inertie • traagheidc'est une force de la nature • het is een ijzersterk, oergezond iemandles forces vives du pays • het productieve deel van de bevolkingcela ne fait pas ma force • dat is niet mijn sterkste kantpar la force des choses • onder druk van de omstandighedenla force de l'évidence • een overduidelijk bewijsavoir force de loi • kracht van wet hebbenmesure de force • dwangmaatregelsituation de force • machtspositie(un cas de) force majeure • overmachtvouloir qc. à toute force • iets per se willenpar force • noodgedwongenpar la force de l'habitude • (uit) de macht der gewoonteforce de frappe • kernmachtles forces de terre, de l'air et de mer • de strijdkrachten ter land, ter zee en in de lucht〈 meervoud〉 forces armées • krijgsmacht, strijdkrachten〈 meervoud〉 forces navales • marine, zeemachtla force publique • de sterke arm, politie(macht)en force • met groot machtsvertoonà force de bras • met de kracht van de armense tuer à force de travailler • zich doodwerken————————force2 [fors]f1) kracht, sterkte2) wilskracht3) macht4) dwang5) draaistroom -
10 forcé
force1 [fors]〈v.〉1 kracht2 sterkte3 vermogen ⇒ intelligentie, wilskracht4 dwang ⇒ geestelijke druk, invloed, noodzaak♦voorbeelden:force centrifuge • middelpuntvliedende krachtredonner des forces • nieuwe energie gevenreprendre ses forces • weer op krachten komen, aansterkenà bout de force • aan het eind van zijn krachtenà la force du poignet • geheel op eigen krachtdans la force de l'âge • in de kracht van zijn levendans toute la force du terme • in de volle betekenis van het woordcrier de toutes ses forces • uit alle macht schreeuwenne pas être de force • niet tegen zijn tegenstander opgewassen zijnêtre de la même force • aan elkaar gewaagd zijn, van dezelfde (speel)sterkte zijnprendre de force • met geweld innemen, verkrachtenfaire force de rames • uit alle macht roeiennager en force • op kracht zwemmenfaire force sur • druk uitoefenen opforce d'une barre • sterkte van een staafforce du son • geluidssterkteforce de l'esprit • intellectueel vermogenforce d'inertie • traagheidc'est une force de la nature • het is een ijzersterk, oergezond iemandles forces vives du pays • het productieve deel van de bevolkingcela ne fait pas ma force • dat is niet mijn sterkste kantpar la force des choses • onder druk van de omstandighedenla force de l'évidence • een overduidelijk bewijsavoir force de loi • kracht van wet hebbenmesure de force • dwangmaatregelsituation de force • machtspositie(un cas de) force majeure • overmachtvouloir qc. à toute force • iets per se willenpar force • noodgedwongenpar la force de l'habitude • (uit) de macht der gewoonteforce de frappe • kernmachtles forces de terre, de l'air et de mer • de strijdkrachten ter land, ter zee en in de lucht〈 meervoud〉 forces armées • krijgsmacht, strijdkrachten〈 meervoud〉 forces navales • marine, zeemachtla force publique • de sterke arm, politie(macht)en force • met groot machtsvertoonà force de bras • met de kracht van de armense tuer à force de travailler • zich doodwerken————————force2 [fors]adj1) geforceerd, gedwongen2) geveinsd, niet echt3) overdreven -
11 raison
raison [rezzõ]〈v.〉1 rede ⇒ verstand, oordeel2 oorzaak ⇒ reden, grond, drijfveer4 gelijk ⇒ voldoening, rekenschap, verantwoording♦voorbeelden:entendre raison • naar rede luisterenfaire entendre raison • tot rede brengenmettre à la raison • tot rede brengenparler raison • verstandig pratenperdre la raison • gek wordense rendre à la raison • naar rede luisterenraisons de famille • familieomstandighedenavec raison, avec juste raison • met redenen raison de • wegens, met het oog oppour quelle raison? • waarom?pour des raisons de sécurité • veiligheidshalvecomme de raison • vanzelfsprekend, billijkerwijzeavoir raison des obstacles • de obstakels overwinnense faire une raison • zich erbij neerleggen¶ raison sociale • firma-, handelsnaammanger plus que de raison • te veel etenà raison de • in verhouding met, tegen de prijs van, op basis vanà plus forte raison • des te meerraison de plus • reden te meeren raison de • in verhouding totf1) rede, verstand2) reden3) argument -
12 justice
justice [zĵuusties]〈v.〉1 rechtvaardigheid ⇒ gerechtigheid, billijkheid2 justitie ⇒ rechtspraak, gerecht♦voorbeelden:passer en justice • voor het gerecht verschijnenpoursuivre en justice • vervolgenrendre la justice • rechtsprekense faire justice • het recht in eigen handen nemen 〈 ook〉; de hand aan zichzelf slaan 〈m.b.t. misdadiger〉f2) justitie, gerecht -
13 investir
investir [ẽvestier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beleggen ⇒ investeren, steken (in)2 omsingelen ⇒ belegeren, het beleg slaan voor♦voorbeelden:v( dans)2) belegeren3) bekleden (met) [ambt] -
14 liberté
liberté [liebertee]〈v.〉2 vrijheid ⇒ niet-gebondenheid, ongedwongenheid4 vrijheid ⇒ verlof, recht♦voorbeelden:mettre en liberté • in vrijheid stellenliberté sous caution • vrijlating op borgtocht〈 leus van de Franse Revolutie〉 Liberté, Egalité, Fraternité • vrijheid, gelijkheid, broederschap→ miseliberté de moeurs • vrije, losse zedenliberté du culte • vrijheid van godsdienstoefeningliberté des échanges, du commerce • handelsvrijheidliberté d'opinion • vrijheid van meningsuitinglibertés publiques • grondrechten1. f1) vrijheid2. libertésf pl2) vrijheden, privileges -
15 marcher
marcher [maarsĵee]〈 werkwoord〉1 lopen ⇒ te voet gaan, wandelen2 functioneren ⇒ werken, lopen3 zich voortbewegen ⇒ voortgaan, rijden4 oprukken ⇒ optrekken, marcheren6 erin lopen ⇒ erin trappen, slikken♦voorbeelden:marcher avec qn. • met iemand in zee gaanmarcher sans but, à l'aventure • doelloos rondlopenmarcher sur qn. • over iemand heen walsen, over lijken gaancela fait marcher le commerce • dat is goed voor de handelmarcher au combat • ten strijde trekkenmarcher sur une ville • optrekken naar een stad5 faire marcher qn. • iemand commanderen, laten doen wat men wilje ne marche pas dans cette combine • ik doe niet mee met dat zaakjeje ne marche pas • ik vertik het6 faire marcher qn. • iemand voor de gek houden, erin laten lopenil ne marche pas, il court! • hij trapt er helemaal inv1) lopen, wandelen2) functioneren, werken3) voortgaan, rijden4) oprukken5) meedoen6) erin trappen -
16 nez
nez [nee]〈m.〉1 neus♦voorbeelden:nez d'un animal • snuit van een diernez en bec d'aigle • haviksneusnez en pied de marmite • brede mopsneusnez en trompette • wipneusle nez au vent • met onbezonnen uitdrukking, neus in de wind 〈 jachthond〉nez aquilin • haviksneusfaux nez • feestneusnez fin • fijne neus, speurneusça sent les roses à plein nez • het ruikt hier sterk naar rozenavoir le nez pris • verkouden zijnnez retroussé • wipneusallonger le nez • teleurgesteld kijkenavoir du nez • een fijne neus (voor iets) hebbenbaisser le nez • zich schamenil s'est cassé le nez • hij is misluktse casser le nez à la porte de qn. • z'n neus stoten bij iemandfaire un (long) nez, drôle de nez • op zijn neus kijkense manger le nez • elkaar in de haren vliegenmontrer le nez • zich even laten ziencela lui pend au nez • dat hangt hem, haar boven het hoofd〈 informeel〉 tordre le nez • de neus optrekken, ontevreden zijnil fourre son nez partout • hij steekt overal zijn neus inse trouver nez à nez • plotseling voor iemands neus staandire qc. au nez de qn. • iemand iets recht in zijn gezicht zeggenau nez et à la barbe de qn. • waar iemand bijstaatparler du nez • door de neus sprekenpasser qc. sous le nez de qn. • iemand iets door de neus borenpasser sous le nez de qn. • iemands neus voorbijgaancela se voit comme le nez au milieu de la figure • dat is zonneklaarm1) neus2) kaap, punt -
17 regard
regard [rəgaar]〈m.〉♦voorbeelden:1 des regards en coin, en coulisse • steelse, zijdelingse blikkenregard noir • boze blikau premier regard • op het eerste gezichtcouver, dévorer du regard • met de ogen verslindenfrapper le regard • in het oog vallenmenacer du regard • dreigend aankijkenau regard de • wat betreft, ten opzichte vanen regard • ertegenovermettre en regard • vergelijken, tegenover elkaar stellenen regard de • vergeleken met, tegenoverm1) blik, oogopslag2) kijkgat -
18 titré
titre [tietr]〈m.〉1 titel ⇒ hoedanigheid, kwalificatie2 rechtstitel ⇒ akte, bewijsstuk4 effect ⇒ waardestuk, waardepapier6 gehalte♦voorbeelden:titre de noblesse • adelbriefà titre d'ami • als vriendà titre d' essai • bij wijze van proefà titre d' information • ter informatieà ce titre • om die reden, in dat opzichtà titre de réciprocité • op basis van wederkerigheidà titre bénévole • kosteloos, vrijwilligà titre exceptionnel • bij wijze van uitzonderingà titre honorifique • als bewijs van eerà titre personnel • persoonlijk, op persoonlijke titelà plus d'un titre, à plusieurs titres • in meer dan één opzicht, om verschillende redenenau même titre • op dezelfde wijzeau même titre que • evenals, op dezelfde wijze alsau titre de l'article 10 • krachtens, uit hoofde van artikel 10en titre • vast aangesteld, officieelêtre admis sur titres • toegelaten worden op grond van diploma'stitres de propriété • eigendomsbewijsà juste titre • terechtà titre gratuit • gratisà quel titre • met welk recht, om welke redenavance sur titres • lening op onderpand〈 communicatie(media)〉 les grands titres de l'actualité • overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen4 titre de rente • obligatie, schuldbewijstitre d'un alliage • gehalte van een legeringor au titre • goud van het voorgeschreven gehalteadj -
19 point
I pwɛ̃ m1) Punkt mmettre les choses au point — etw richtig stellen, etw auf den Punkt bringen
point mort — Leerlauf m
2) Standpunkt m, Gesichtspunkt m, Blickpunkt mpoint de vue — Meinung f
3) ( en couture) Stich m
II pwɛ̃ adv( pas) gar nichtpointpoint [pwɛ̃]1 (ponctuation) Punkt masculin; Beispiel: points de suspension Auslassungspunkte Pluriel; Beispiel: point d'exclamation Ausrufezeichen neutre; Beispiel: point d'interrogation Fragezeichen neutre; Beispiel: c'est le grand point d'interrogation das ist die große Frage2 (lieu) Beispiel: point de départ Ausgangspunkt; Beispiel: point de repère Orientierungspunkt masculin; Beispiel: servir de point de repère der Orientierung dienen; Beispiel: point de vente Verkaufsstelle féminin6 d'ordre du jour Punkt masculin; Beispiel: point de détail unwesentlicher Punkt; Beispiel: être d'accord sur tous les points in allen Punkten einverstanden sein; Beispiel: point par point Punkt für Punkt; Beispiel: en tout point; Beispiel: en tous points in allen Punkten7 géographie Beispiel: les quatre points cardinaux die vier Himmelsrichtungen; Beispiel: point culminant höchster Punkt►Wendungen: quelqu'un se fait un point d'honneur de faire quelque chose [ oder quelqu'un met un/son point d'honneur à faire quelque chose] für jemanden ist es Ehrensache féminin etwas zu tun; mettre les points sur les i à quelqu'un jdm gegenüber sehr deutlich werden; point de vue Aussicht[spunkt masculin] féminin; (opinion) Ansicht féminin; Beispiel: partager le [même] point de vue que quelqu'un jds Ansicht teilen; Beispiel: avoir un autre point de vue das anders sehen; Beispiel: à mon point de vue meiner Ansicht nach; Beispiel: d'un certain point de vue in gewisser Weise; Beispiel: de ce point de vue so gesehen; Beispiel: au [oder du] point de vue de quelque chose was etwas anbelangt; Beispiel: au point de vue scientifique aus wissenschaftlicher Sicht; c'est un bon/mauvais point pour quelqu'un/quelque chose das spricht für/gegen jemanden/etwas; jusqu'à un certain point (relativement) bis zu einem gewissen Punkt; Beispiel: avoir raison jusqu'à un certain point in gewisser Weise Recht haben; (il y a une limite) Beispiel: ça va jusqu'à un certain point familier es gibt auch Grenzen; point commun Gemeinsamkeit féminin; Beispiel: nous avons un point commun:... wir haben ein[e]s gemeinsam:...; Beispiel: n'avoir aucun point commun avec quelqu'un nichts mit jemandem gemeinsam haben; point faible/fort Schwachpunkt masculin/Stärke féminin; au plus haut point im höchsten Grad; être mal en point; personne schlecht beieinander sein; voiture, objet in einem schlechten Zustand sein; être toujours au même point unverändert sein; point noir (comédon) Mitesser masculin; (grave difficulté) heikler Punkt; (lieu d'accidents) Gefahrenstelle féminin; à [un] tel point [ oder à un point tel] que quelqu'un fait quelque chose derart, dass jemand etwas tut; un point, c'est tout Schluss, Aus; être au point; procédé, voiture ausgereift sein familier personne gut vorbereitet sein; être sur le point de faire quelque chose im Begriff sein etwas zu tun; Beispiel: il était sur le point de prendre sa retraite er stand kurz vor der Rente; faire le point [de la situation] Bilanz ziehen; mettre au point (régler) einstellen; (préparer dans les détails) ausarbeiten; Beispiel: mettre une technique au point eine Technik voll entwickeln; Beispiel: mettre quelque chose au point avec quelqu'un; (s'entendre avec quelqu'un sur quelque chose) etwas mit jemandem vereinbaren; (éclaircir) etwas mit jemandem [ab]klären; partir à point rechtzeitig abfahren; tomber à point genau richtig kommen; je voudrais ma viande à point ich hätte gern mein Fleisch medium; légumes/nouilles à point Gemüse/Nudeln al dente; fruit/fromage à point reifes Obst/reifer Käse; arriver [ oder venir] à point [genau] im richtigen Moment kommen; comment a-t-il pu en arriver à ce point[-là]? wie konnte es so weit mit ihm kommen?; au point qu'on a dû faire quelque chose/que quelqu'un fait [ oder fasse] quelque chose derart, dass man etwas unternehmen musste/dass jemand etwas unternimmt; le point sur quelqu'un/quelque chose (dans un journal télévisé) zur Lage jemandes/einer S. -
20 canon
canon [kaanõ]〈m.〉1 kanon ⇒ vuurmond, (stuk) geschut5 〈 religie〉 canon ⇒ verzameling geschriften die tot de bijbel worden gerekend ⇒ 〈 ook〉 kerkelijke leerstelling♦voorbeelden:canon de marine • scheepskanoncanon à neige • sneeuwkanontir au canon • (het) schieten met de kanonnencanon antiaérien • luchtafweergeschutcanon antichar • antitankgeschuttirer le canon • het kanon afvuren→ chaircanon de soufre • zwavelstok(je)m1) kanon2) loop [vuurwapen]3) buis, pijp4) canon [bijbel]5) beurtzang6) maatstaf
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Recht (Subst.) — 1. Alles, was das Recht erlaubt, thut man mit Recht. – Graf, 285, 6. Mhd..: Allez daz das reht irloubt, daz tut man wol mit rehte. (Daniels, 334, 43.) 2. Alt Recht und frischer Braten ist wohl zu rathen. Böhm.: Stará práva, čerstvá potrava –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
God zij met ons Suriname — ist die Nationalhymne von Suriname. Der Text stammt in seiner heutigen Fassung von Trefossa. Hinter diesem Pseudonym verbirgt sich der surinamische Dichter Henny de Ziel (1916–1975). De Ziel überarbeitete 1959 im Auftrag von Frank Essed, Mitglied … Deutsch Wikipedia
God Zij Met Ons Suriname — Hymne de Veuillez renseigner le pays modifier God zij met ons … Wikipédia en Français
God zij met ons suriname — Hymne de Veuillez renseigner le pays modifier God zij met ons … Wikipédia en Français
God zij met ons Suriname — Hymne de Suriname modifier … Wikipédia en Français
God zij met ons Suriname — God zijn met ons Suriname English: God be with our Suriname National anthem of Suriname Also known as Opo kondreman … Wikipedia
God zij met ons Suriname — o Opo kondreman (en español: Dios esté con nosotros, Surinam) es el himno nacional de Surinam. Posee dos versos el primero es cantado en neerlandés y el segundo en la lengua criolla local sranan tongo. Contenido 1 Historia 2 Letra 3 Véase también … Wikipedia Español
Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid — Die besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (wörtlich: geschlossene/private Gesellschaft mit beschränkter Haftung), abgekürzt B.V. oder BV, ist eine niederländische Kapitalgesellschaft und entspricht ungefähr der GmbH. Das… … Deutsch Wikipedia
Figuren aus How I Met Your Mother — Logo von How I Met Your Mother Die Hauptfiguren von l … Deutsch Wikipedia
Jean Giraudoux — Pour les articles homonymes, voir Giraudoux. Jean Giraudoux Giraudoux vers … Wikipédia en Français
Frans Coebel van Loo — Frans Coebel van der Loo, Herr von (der) Loo, auch François Coebel genannt (* um 1470 in Delft; † 12. September 1532) war ein holländischer Politiker. Vita Frans Coebel van der Loo war ein Sohn des Pieter Claes Cobelsz, veertigraad von Delft.… … Deutsch Wikipedia